Afgelopen woensdag reisde ik naar Den Haag om daar op het
ministerie van OCW mee te praten over de “keerzijde van digitalisering”.
Aanleiding bleek de toenemende zorg over smartphones en sociale media, die
blijkbaar sinds kort ook op het ministerie is ontdekt. De vraag van het ministerie:
“Moeten wij hier ook iets mee gaan doen?”.
Er waren 6 sprekers, die hun verhaal vertelden aan de
beleidsmedewerkers van het ministerie maar dus ook aan mensen uit “het veld”
zoals dat dan heet: een directeur van een basisschool en een aantal
vertegenwoordigers van het VO.
De sprekers hadden allemaal een andere invalshoek.
De eerste was Wouter van Noort, journalist van NRC, die net
een boek heeft geschreven over de verslavende werking van de smartphone (Is daar iemand?).
Omdat hij zelf nogal obsessief met de telefoon omging, ging hij op onderzoek
uit. Hij sprak over multitasken (bestaat niet) tegenover serial tasken, de
verdienmodellen achter de appjes die je gebruikt, de balans tussen mediagebruik
op je werk (of op school) en thuis en de stress die dat oplevert en pleitte
voor een digitaal dieet i.t.t. een digital detox (waarbij je smartphone
helemaal uit je leven bant). Opvallend was zijn stelling dat uit onderzoek was
gebleken dat je meetbaar minder empathisch wordt door veel schermgebruik: je
kunt minder goed emoties aflezen van het gezicht van een ander en vindt
aanrakingen minder prettig.
Jiska Peper, van de Universiteit Leiden, deed onderzoek naar
impulsbeheersing bij jongeren tot 25 jaar. Hier een filmpje waarin
ze er meer over vertelt. Haar conclusies? Er zijn enorme verschillen tussen
mensen als het om impulsbeheersing gaat. Tot ongeveer 22 jaar is impulsgevoeligheid
nog in ontwikkeling. Bij pubers is het reward centre in de hersenen enorm
actief, bovendien zijn pubers extreem gevoelig voor de afleiding van media.
Jiska gaf daarnaast ook aan dat je impulscontrole kunt trainen, dat alleen al
de fysieke aanwezigheid van een volwassene invloed heeft op de impulsbeheersing
en (i.t.t. wat Wouter zei) mediagebruik maakt juist wel empathischer. Hierover
ontstond natuurlijk discussie. Waar Wouter het effect van schermgebruik had (je
staat tegenover elkaar en kijkt elkaar niet aan), had Jiska het meer over de
mogelijkheden om via social media in contact te komen met anderen.
Na Jiska kwam een volgende wetenschapper aan het woord, Jochen Peter,
over de risico’s maar ook de voordelen van mediagebruik. Agressie (er is bewijs
voor toename agressie bij vooral jonge jongens die thrillseekers zijn), hebberigheid
(reclame leidt tot meer willen hebben), pornografie (niet heel duidelijk
aangetoond, maar er is een verband met casual sex) en pesten (het gebeurt, maar
er wordt nog steeds meer offline gepest dan online) benoemde hij als risico’s.
Positief is echter dat videogames zorgen voor een groter werkgeheugen en beter
ruimtelijk inzicht, er bij educatieve content meer aandacht is voor creatieve,
sociaal-emotionele en academische vaardigheden is en (net als Jiska beweerde)
er onder peers hechtere vriendschappen ontstaan en sociaal-emotionele
ontwikkeling gestimuleerd wordt door mediagebruik. Hij pleitte voor meerdere
oplossingen (zie afbeelding) en de rol die scholen daarin kunnen spelen ligt
vooral op het vlak van zelfregulatie (duidelijke regels stellen) en evaluatie (leer
kinderen omgaan met fact checking, filter bubbles, de overvloed aan content).
Remco
Pijpers pleitte voor aandacht voor digitale geletterdheid op school. Hij
onderscheidde drie aandachtsgebieden: digitale compete
nties (kennis en
vaardigheden), hoe onderwijs je leerlingen “sociale media vaardigheden” en vooral
autonomie en onafhankelijkheid. Hij gaf voorbeelden van waarom dit belangrijk
is (een digitale klopjacht op jongeren die op straat rondhangen) maar ook dat
het als school belangrijk is het goede voorbeeld te geven: wat doet het met
kinderen als een docent ’s avonds om 11 uur het huiswerk in Magister aanpast?
En realiseer je dat leermiddelen via een beeldscherm ook kunnen leiden tot
extra afleiding. Vooral de praktijkschoolleerling en de leerlingen op de lagere
niveaus van het vmbo zijn onvoldoende digitaal geletterd. Hij had nog een
leestip: Pedagogiek. De plicht om weerstand te bieden.
Johannes Visser schrijft voor De Correspondent, maar is
ook leraar Nederlands. Hij deed met zijn klas een experiment, waarbij de
leerlingen een week hun mobieltje inleverden gedurende de uren dat ze op school
zaten. Hoe dat ging valt na te lezen in zijn artikelen hierover. Hij kwam tot
drie conclusies: mobieltjes in de les is de norm, maar zonder lukt het ook en
rust is niet gelijk aan orde (persoonlijk vind ik andersom ook waar “orde is
niet gelijk aan rust”). Wat hij vooral mist: een eenduidig beleid op zijn
school. Hij vindt dat de smartphone hem belemmert omdat hij het “leerproces
niet onder controle heeft”. Dat was voer voor discussie: hoe weet je dat wel zeker als de leerlingen geen
smartphone hebben? Ikzelf schreef ellenlange brieven tijdens mijn middelbare
schooltijd, terwijl docenten dachten dat ik heel ijverig was. Een docent van Helen
Parkhurst in Almere (school waar al heel lang met digitale middelen gewerkt
wordt) deed de uitspraak dat de mate waarin ongewenst mediagebruik tijdens je
les plaats vindt iets zegt over je kwaliteiten als docent (!). Tja...
Maar vanwege de
tijd gingen we snel over naar de laatste spreker.
Lieke Lamb is
trendwatcher en moeder. Zij schreef een column en las die voor.
Grappig was dat zij juist het tegenovergestelde beweerde van Johannes: omarm de
mogelijkheden die digitale media bieden voor het onderwijs. In de prikkelende en
grappige column (ik kan hem helaas niet online vinden) stipte ze ook iets aan
waar ik nooit eerder over nadacht. Als docenten om 11 uur ’s avonds hun cijfers
invoeren in Magister, dan kan dat tot enorme stress leiden bij kinderen. Daar
zou Magister misschien eens een oplossing voor moeten vinden: voor de docent is
het namelijk erg prettig dat hij zijn cijfers kan invoeren wanneer hij dat wil,
maar daar zit dan dus wel dit nadeel aan. Zij pleitte er ook voor dat scholen
technisch in staat zouden moeten zijn de afleidende sociale media te blokkeren
binnen de school. Dat kan op beheerde iPads en Chromebooks nu al, maar omdat de
smartphones privébezit zijn en allemaal verschillend, is dit nu nog een brug te
ver.
Wat vond ik nu van deze bijeenkomst? Er was een mooie balans
tussen voor- en tegenstanders van de smartphone en digitale middelen in de klas
en de over het algemeen boeiende sprekers vertelden allemaal wel iets wat in
mijn opinie hout snijdt, hoewel ik het meer met de één dan de ander eens was
natuurlijk. Ik vond het echter jammer dat er weinig ruimte was voor het echte
gesprek. Na elke spreker mocht één dringende vraag gesteld worden en kwam een korte
discussie op gang, maar omdat het programma iets te vol zat, werd dat zelden
een echt gesprek. Bovendien vond ik het jammer dat de mensen “uit het veld”
daardoor weinig inbreng hadden.
Mijn conclusies:
- We zijn het nog lang niet eens: wel of geen smartphone in de klas, maar het is belangrijk daar op school in ieder geval een duidelijk beleid over te voeren.
- Ik blijf vinden dat digitale toepassingen het onderwijs kunnen verbeteren.
- Ik vind het belangrijk leerlingen op te voeden in mediagebruik maak vooral te leren omgaan met de enorme hoeveelheid informatie die ze dagelijks tot zich nemen en wil daarom de smartphone niet helemaal verbieden.
- Het is belangrijk goed op de hoogte te blijven van alle ontwikkelingen op mediagebied en je schoolbeleid daarbij in de gaten te houden.
Welke conclusies er op het ministerie worden getrokken uit
deze bijeenkomst, is mij nog niet duidelijk, maar het leek erop dat de
beleidsmakers er voor zullen kiezen dit onderwerp vooral aan de scholen te
laten. En daar sluit ik me bij aan!
Reacties
Een reactie posten